“Bak rijk aan as”
Nelle Boer
Bergen zilvergrijze flinters op de bodem van de asbak, kolommen edelmetalen valuta. De hoge prijs voor een nog hoger doel. Want liever vroeg dood te gaan dan later dan waardig is. Beter gezamenlijk vredespijpen ontsteken dan het voortijdige doven van de lichten en elkaar nu al vaarwel zeggen. Zo’n vlugge kus bij het vroege afscheid is niet beter dan niks, integendeel.
–
Zij en ik tikken af op dezelfde rand van dezelfde bak, wij streven beiden hetzelfde na, die schilferheuveltop kan hoger, de mist dikker. Als wij verstandig zijn kijken wij elkaar niet aan, want onze blikken hebben teveel diepte en in andermans put kan een ziel lelijk ten val komen. Maar of het nu boze beloften zijn die onze ogen doen of goede, van onder onze neusvleugels ontsnapt de rook van tabak.
In de rondte boven de asbak hangen onze gezichten. Zij tuit de hare als zij hijst, ik doe haar per ongeluk na. Niet om haar onbewust te plagen maar omdat ik haar volg, in al haar bewegingen. Op alles moet ik voorbereid zijn, er loert hier allerlei gevaar, in een enkele handomdraai kan ze mijn aanstalten staande houden, bevriezen met een ‘nee’.
Soms nemen wij een hap adem, tussen de halen door. Dan gieren de longen en bewegen de borstkassen heftig op en neer. Dit is daadwerkelijk leven, het onderste van de keel doen samentrekken, snakken naar toekomst.
–
Het moet blijkbaar pijn doen om het een volgende dag, het volgende moment vol te kunnen houden, want zonder het leed is er geen verzachting, heeft troost geen betekenis en is onze eenzaamheid absoluut. Wrede problematiek, woede de bron en de rand van die innerlijke afgrond een beetje wiebelig, toch ga ik er op zitten, met onzekere billen.
Zij dampt, ik damp, wij dampen en onder onze voeten verdwijnt de vaste grond. Tussen onze werelden in prijkt het aquarium, om alles te doen vergeten of juist aan herinnerd te worden, als wij die vinnen willen volgen doen wij dat immers en als wij niet willen niet.
Het schort ons beiden aan gebrek aan gedachten, want vele zijn het er, niet al te vaak opwekkend en meestal irreëel. Hadden wij maar de kracht om te beweren dat het leven beter zou zijn zonder, dan pas zou er echt iets veranderen.
Maar lelijk lijken de silhouetten van de werkelijkheid en lelijk alles dat zij omvatten, hoe komt het dat alleen zij en ik dat weten? En ondertussen alle anderen maar een beetje vrolijk doen, alsof de dingen allereerst helder zijn en veel later pas ingewikkeld worden. En zij steekt, ik steek, wij steken de fik erin, het zwarte teer plakt aan inwendige wanden en verstopt de vaten. Wij stikken in het leven, rokerig het verleden, beneveld alles dat komen gaat en de asbak nu overvol.
–
De diepte in haar ogen is groter dan mijn kracht me niet in hen te verliezen, oftewel, ik ben voorzichtig. Misschien heb ik haar wel helemaal niets te bieden, ik eet immers van hetzelfde vuur als zij en nadat ik die vonken uitspuw, slik ik nieuwe, nog feller vlammende in.
Bak rijk aan as, een lege staat zo zielig, zo vervelend netjes, alsof het wacht op wat komen gaat in plaats dat het gebeurt. Wij blazen de walmen uit onze monden om aan elkaar te laten zien welke vorm onze lippen hebben en hoe bewegelijk de tong, er stiekem mee te vragen of ze de ander bevallen, zonder respons. Woorden zijn zo klein en dit zo groot, te ingewikkeld misschien voor nu, wellicht later, als wij eindelijk aan schoonheid alleen genoeg hebben.
–


—
Door Nelle Boer
–
Bergen zilvergrijze flinters op de bodem van de asbak, kolommen edelmetalen valuta. De hoge prijs voor een nog hoger doel. Want liever vroeg dood te gaan dan later dan waardig is. Beter gezamenlijk vredespijpen ontsteken dan het voortijdige doven van de lichten en elkaar nu al vaarwel zeggen. Zo’n vlugge kus bij het vroege afscheid is niet beter dan niks, integendeel.
–
Zij en ik tikken af op dezelfde rand van dezelfde bak, wij streven beiden hetzelfde na, die schilferheuveltop kan hoger, de mist dikker. Als wij verstandig zijn kijken wij elkaar niet aan, want onze blikken hebben teveel diepte en in andermans put kan een ziel lelijk ten val komen. Maar of het nu boze beloften zijn die onze ogen doen of goede, van onder onze neusvleugels ontsnapt de rook van tabak.
In de rondte boven de asbak hangen onze gezichten. Zij tuit de hare als zij hijst, ik doe haar per ongeluk na. Niet om haar onbewust te plagen maar omdat ik haar volg, in al haar bewegingen. Op alles moet ik voorbereid zijn, er loert hier allerlei gevaar, in een enkele handomdraai kan ze mijn aanstalten staande houden, bevriezen met een ‘nee’.
Soms nemen wij een hap adem, tussen de halen door. Dan gieren de longen en bewegen de borstkassen heftig op en neer. Dit is daadwerkelijk leven, het onderste van de keel doen samentrekken, snakken naar toekomst.
–
Het moet blijkbaar pijn doen om het een volgende dag, het volgende moment vol te kunnen houden, want zonder het leed is er geen verzachting, heeft troost geen betekenis en is onze eenzaamheid absoluut. Wrede problematiek, woede de bron en de rand van die innerlijke afgrond een beetje wiebelig, toch ga ik er op zitten, met onzekere billen.
Zij dampt, ik damp, wij dampen en onder onze voeten verdwijnt de vaste grond. Tussen onze werelden in prijkt het aquarium, om alles te doen vergeten of juist aan herinnerd te worden, als wij die vinnen willen volgen doen wij dat immers en als wij niet willen niet.
Het schort ons beiden aan gebrek aan gedachten, want vele zijn het er, niet al te vaak opwekkend en meestal irreëel. Hadden wij maar de kracht om te beweren dat het leven beter zou zijn zonder, dan pas zou er echt iets veranderen.
Maar lelijk lijken de silhouetten van de werkelijkheid en lelijk alles dat zij omvatten, hoe komt het dat alleen zij en ik dat weten? En ondertussen alle anderen maar een beetje vrolijk doen, alsof de dingen allereerst helder zijn en veel later pas ingewikkeld worden. En zij steekt, ik steek, wij steken de fik erin, het zwarte teer plakt aan inwendige wanden en verstopt de vaten. Wij stikken in het leven, rokerig het verleden, beneveld alles dat komen gaat en de asbak nu overvol.
–
De diepte in haar ogen is groter dan mijn kracht me niet in hen te verliezen, oftewel, ik ben voorzichtig. Misschien heb ik haar wel helemaal niets te bieden, ik eet immers van hetzelfde vuur als zij en nadat ik die vonken uitspuw, slik ik nieuwe, nog feller vlammende in.
Bak rijk aan as, een lege staat zo zielig, zo vervelend netjes, alsof het wacht op wat komen gaat in plaats dat het gebeurt. Wij blazen de walmen uit onze monden om aan elkaar te laten zien welke vorm onze lippen hebben en hoe bewegelijk de tong, er stiekem mee te vragen of ze de ander bevallen, zonder respons. Woorden zijn zo klein en dit zo groot, te ingewikkeld misschien voor nu, wellicht later, als wij eindelijk aan schoonheid alleen genoeg hebben.
–
Biografie Nelle Boer
–

Nelle Boer
Nelle Boer is geboren op 14 maart 1982 in Zwolle, Overijssel.
–
In 2006 studeerde Nelle Boer af aan ArtEZ, Academie voor Beeldende Kunsten te Zwolle als Autonoom Beeldend Kunstenaar. Sindsdien werkt hij als professioneel kunstenaar en heeft een bijbaan als thuiszorgmedewerker.
–
De gedichten die Nelle Boer rond zijn zestiende schreef bleken voor hem op een gegeven moment korte verhalen te zijn die veel breder uitgewerkt konden worden, hij breidde gedichten uit tot korte verhalen, korte verhalen tot langere verhalen en uiteindelijk ontstond een boek, dat op dit moment in een ver stadium van uitgave is.
–
Voorliefde voor taal heeft Nelle Boer al sinds hij zich kan herinneren en het schrijven van welgeformuleerde zinnen doet hem altijd goed.
–
Nelle Boer is de vaste schrijver van de nationaleboekenblog.nl Dit is zijn negende bijdrage. Zie ook zijn verhalen ‘Tijd’s reis’, ‘Drie’, ‘De Slokop’, ‘Morfine’, ‘De wegvliedende droom’,‘Gedicht voor Merel’, ‘De Peperbus en de doodswens die zij aanwakkert’ en ‘Het wil maar niet gezellig worden’.