Tijd’s reis

Tijds’ reis
Nelle Boer
Omdat de tand des tijds traag knarst in dit platte, kale gewest, er vrijwel niets te eten is, denkt zij er aan te vertrekken. Naar beter oorden, een waar vaart en verloop bestaan.
Hier veegde een wreed wezen alles dat een beschaving kenmerkt van het oppervlak om niets meer over te laten en ligt er een weidsheid uitgestrekt dat geen verleidingen bezit, de paden leiden nergens toe. Achter de mist bevinden zich waarschijnlijk dingen die onzichtbaar lijken, omdat ze er niet zijn. Hoe kan de tijd bestaan en om haar heen niets anders?
Omzwervingen door deze streek hebben nog nooit iets opgeleverd, want hier zijn alle vruchtbomen vermolmd, de beken inmiddels lege greppels en de gewassen op de akkers wattig wit. Tussen de aardescherven op deze steppe priemt niets meer dan een enkele distel omhoog, de tijd plukt ze toch en wringt het weinige vocht er uit, slobbert de druppels gretig van de stekelpunten.
In de weides die haar omringen hurken talloze geraamtes neer, de verdroogde huiden nog over de graten gedrapeerd, hun koppen tussen de voorpoten en op het verdorde gras. De tijd verspringt, van karkas naar een volgende verderop. Zij hoopt ergens nog een flard vlees te vinden, vergeten door het bederf, maar onder de zeilen van deze knokige tenten bevindt zich niets.
De tijd en ik rommelen in de hoeken van verlaten huizen en op zolders van lege schuren, als zij en ik onszelf niet voeden sterven wij. Maar niets dan oneetbare, slechte schilderijen op het vochtige behang en een enkele beschimmelde streekroman in de verzakte boekenkasten. De tijd dringt en ik ook, hier moet haast gemaakt worden, voor wij hier voorgoed achter moeten blijven.
In de schommelstoelen op de met mos overwoekerde veranda’s leunen degenen die te laat waren voorover, de onderkaken los op de borst en de ogen verdwenen uit de kassen. Het verdroogde hart onbenullig in de schoot gevallen, wij verzamelen die bruinrode klonten, als handelswaar, om ons wellicht nog vrij te kunnen kopen van dit lot.
Met de wind vertrok ook het gevogelte uit deze dorre streek, de dingen hier verplaatsen zich niet meer en het is juist deze stilstand die de tijd en mij krankzinnig maken. Op jacht moeten wij eigenlijk, op naar het einde van de verte, beweeglijkheid achterna.
Voorbij onze krachten ligt de hoop, de wens gered te worden, maar zover is het nog niet, misschien dit pad, achter deze nevel, misschien nu. De tijd schrijdt voort, ik in haar voetsporen en het wrede wezen in de mijne. Het jut en jaagt ons op, wij wilden onderhandelen, maar de klonten die we vonden bleken waardeloos, nu rest ons niets meer dan de werkelijkheid voor te zijn.
Aan de rand van dit platte gewest, dat ons haat en blijkbaar dood wil hebben, zijn de tijd en ik uitgemergeld aanbeland. Een sleurende zee moet het zweet van onze reis wegwassen, ik klim op de rug van de tijd en houd me aan haar vast. Weg zijn we, drijfnat binnenin de torenhoge golven.
clock_on_a_red_brick_wall
Door Nelle Boer
Omdat de tand des tijds traag knarst in dit platte, kale gewest, er vrijwel niets te eten is, denkt zij er aan te vertrekken. Naar beter oorden, waar vaart en verloop bestaan.
Hier veegde een wreed wezen alles wat een beschaving kenmerkt van het oppervlak om niets meer over te laten en ligt er een weidsheid uitgestrekt die geen verleidingen bezit, de paden leiden nergens toe. Achter de mist bevinden zich waarschijnlijk dingen die onzichtbaar lijken, omdat ze er niet zijn. Hoe kan de tijd bestaan en om haar heen niets anders?
Omzwervingen door deze streek hebben nog nooit iets opgeleverd, want hier zijn alle vruchtbomen vermolmd, de beken inmiddels lege greppels en de gewassen op de akkers wattig wit. Tussen de aardescherven op deze steppe priemt niets meer dan een enkele distel omhoog, de tijd plukt ze toch en wringt het weinige vocht er uit, slobbert de druppels gretig van de stekelpunten.
In de weides die haar omringen hurken talloze geraamtes neer, de verdroogde huiden nog over de graten gedrapeerd, hun koppen tussen de voorpoten en op het verdorde gras. De tijd verspringt, van karkas naar een volgende verderop. Zij hoopt ergens nog een flard vlees te vinden, vergeten door het bederf, maar onder de zeilen van deze knokige tenten bevindt zich niets.
De tijd en ik rommelen in de hoeken van verlaten huizen en op zolders van lege schuren, als zij en ik onszelf niet voeden sterven wij. Maar niets dan oneetbare, slechte schilderijen op het vochtige behang en een enkele beschimmelde streekroman in de verzakte boekenkasten. De tijd dringt en ik ook, hier moet haast gemaakt worden, voor wij voorgoed achter moeten blijven.
In de schommelstoelen op de met mos overwoekerde veranda’s leunen degenen die te laat waren voorover, de onderkaken los op de borst en de ogen verdwenen uit de kassen. Het verdroogde hart onbenullig in de schoot gevallen, wij verzamelen die bruinrode klonten, als handelswaar, om ons wellicht nog vrij te kunnen kopen van dit lot.
Met de wind vertrok ook het gevogelte uit deze dorre streek, de dingen hier verplaatsen zich niet meer en het is juist deze stilstand die de tijd en mij krankzinnig maken. Op jacht moeten wij eigenlijk, op naar het einde van de verte, beweeglijkheid achterna.
Voorbij onze krachten ligt de hoop, de wens gered te worden, maar zover is het nog niet, misschien dit pad, achter deze nevel, misschien nu. De tijd schrijdt voort, ik in haar voetsporen en het wrede wezen in de mijne. Het jut en jaagt ons op, wij wilden onderhandelen, maar de klonten die we vonden bleken waardeloos, nu rest ons niets meer dan de werkelijkheid voor te zijn.
Aan de rand van dit platte gewest, dat ons haat en blijkbaar dood wil hebben, zijn de tijd en ik uitgemergeld aanbeland. Een sleurende zee moet het zweet van onze reis wegwassen, ik klim op de rug van de tijd en houd me aan haar vast. Weg zijn we, drijfnat binnenin de torenhoge golven.
—-

Biografie Nelle Boer

Nelle Boer

Nelle Boer

Nelle Boer is geboren op 14 maart 1982 in Zwolle, Overijssel.

In 2006 studeerde Nelle Boer af aan ArtEZ, Academie voor Beeldende Kunsten te Zwolle als Autonoom Beeldend Kunstenaar. Sindsdien werkt hij als professioneel kunstenaar en heeft een bijbaan als thuiszorgmedewerker.
De gedichten die Nelle Boer rond zijn zestiende schreef bleken voor hem op een gegeven moment korte verhalen te zijn die veel breder uitgewerkt konden worden, hij breidde gedichten uit tot korte verhalen, korte verhalen tot langere verhalen en uiteindelijk ontstond een boek, dat op dit moment in een ver stadium van uitgave is.
Voorliefde voor taal heeft Nelle Boer al sinds hij zich kan herinneren en het schrijven van welgeformuleerde zinnen doet hem altijd goed.
Nelle Boer is de vaste schrijver van de nationaleboekenblog.nl Dit is zijn achtste bijdrage. Zie ook zijn verhalen ‘Drie’‘De Slokop’‘Morfine’‘De wegvliedende droom’, ‘Gedicht voor Merel’‘De Peperbus en de doodswens die zij aanwakkert’ en ‘Het wil maar niet gezellig worden’.

One Reply to “Tijd’s reis”

  1. Beste Nelle,
    je verhaal lezend kreeg ik weer heimwee naar de woestijn in Jordanie waar ik kort geleden was.
    Ook zo verlaten. maar ondanks de schijn, schijnbaar doods, want er loopt echt leven rond.
    mijn vraag aan jou is: als je wat dieper rondkijkt in jouw lanfschap, ontwaar je dan toch ook nog iets levends, ook al is het misschien minuscuul klein ?
    Groetjes,
    oom Hugo

Comments are closed.