
Utrecht – Ali Şerik werd in 1962 geboren in Turkije. Hij was zeven jaar toen hij voor het eerst in Nederland kwam wonen. Voor de Amersfoortse Courant schreef Ali Şerik een aantal jaren een column. Zijn eerste gedichten waren in het Turks, die werden gepubliceerd in Turkstalige tijdschriften in Nederland en Turkije. Uitgeverij Broy in Istanbul heeft drie gedichtenbundels van zijn hand uitgegeven. Nederlandstalige gedichten van Ali Şerik zijn opgenomen in verzamelbundels van Taalpodium Utrecht / Zeist. Doorbloeiend Heimwee is zijn laatste Nederlandstalige bundel.–
De wens van een man die geen man was
Bij mijn geboorte had ik lamme benen
de geneesvrouwen uit de wijde omgeving brachten kruiden
legden in mijn mond het bloed uit een kloppend hart van een duif
spuugden in mijn mond zodat ik sneller zou genezen
maalden in de moedermelk de huid van een giftige kikker
Ik genas niet, de tijd aaide mijn haar in de spiegel van de tombes
de kinderen groeiden op, liepen de volwassen na, dronken moed
dronken vreugde, bereden paarden en liepen naakt de rivier in
Luisterden naar de geheimzinnige taal van de wind op de heuvels
zongen mystieke liederen van verzetsstrijders
zodat zij de nieuwe heren konden worden
heren voor hun huizen, akkers, bergpaden en bondgenoten
Zo leerden ze de kracht van de zonnestralen
wisten wanneer ze moeten troosten
of de dolk door moest drukken
Ik keek mijn hele leven uit hetzelfde raam
luisterde naar het geluid van de krekels
naar de schaduw van de wolken bij volle maan
naar het geruis van gras en bladeren
in de verte het gehuil van wolven
De honden blaften tot de dagenraad
tussen het geblaf zat de stilte die diepe wortels bezat
Op een dag waren de leeftijdgenoten volwassen
ik was nog een kind met lamme benen
die de beproevingen van het leven nog moest ondergaan
een man wordt men als het leven je een opdracht heeft
voor zijn raadsels, voor zijn puzzels, als sneeuwvlokken
Ik wilde van mijn lamme benen af
dus ging ik op reis met mijn vader, op de rug van een ezel
benen aan elkaar gebonden met een riem
Op de twaalfde dag kwamen wij bij de oude ceder
hier kwamen alleen de allerwanhopigsten
dit was de boom van de oude traditie
van de rivier, het gewas, de hemel en van de moeders
de priesters die hier verzamelden, waren allang verdreven
Ieder die een verroeste spijker in de ceder sloeg
met een zwarte steen, kon genezen, een wens doen
ik wenste dat mijn benen door de wereld konden flaneren
ik kuste de stam, zijn wortels, de aarde waarop hij stond
Die nacht toen mijn vader sliep onder de heilige boom
daalde een witte engel naar beneden met een kapmes
kapte de lamme benen van mijn lichaam
ik zag het gebeuren, voelde geen enkele pijn
haar hemelse witte vleugels zaten onder het rode bloed
zij boog naar voren kuste mijn lippen
Mijn benen stonden op begonnen te lopen
stap voor stap daalden ze de wereld binnen
Toen mijn vader de volgende ochtend wakker werd
was ik doodgebloed, in mijn hand een kapmes
Zo kwam mijn wens uit, ik was nu een man
De wens van een man die geen man was
–
Bij mijn geboorte had ik lamme benen
de geneesvrouwen uit de wijde omgeving brachten kruiden
legden in mijn mond het bloed uit een kloppend hart van een duif
spuugden in mijn mond zodat ik sneller zou genezen
maalden in de moedermelk de huid van een giftige kikker
Ik genas niet, de tijd aaide mijn haar in de spiegel van de tombes
de kinderen groeiden op, liepen de volwassenen na, dronken moed
dronken vreugde, bereden paarden en liepen naakt de rivier in
Luisterden naar de geheimzinnige taal van de wind op de heuvels
zongen mystieke liederen van verzetsstrijders
zodat zij de nieuwe heren konden worden
heren voor hun huizen, akkers, bergpaden en bondgenoten
Zo leerden ze de kracht van de zonnestralen
wisten wanneer ze moeten troosten
of de dolk door moest drukken
–
Ik keek mijn hele leven uit hetzelfde raam
luisterde naar het geluid van de krekels
naar de schaduw van de wolken bij volle maan
naar het geruis van gras en bladeren
in de verte het gehuil van wolven
De honden blaften tot de dagenraad
tussen het geblaf zat de stilte die diepe wortels bezat
Op een dag waren de leeftijdgenoten volwassen
ik was nog een kind met lamme benen
die de beproevingen van het leven nog moest ondergaan
een man wordt men als het leven je een opdracht heeft
voor zijn raadsels, voor zijn puzzels, als sneeuwvlokken
Ik wilde van mijn lamme benen af
dus ging ik op reis met mijn vader, op de rug van een ezel
benen aan elkaar gebonden met een riem
Op de twaalfde dag kwamen wij bij de oude ceder
hier kwamen alleen de allerwanhopigsten
dit was de boom van de oude traditie
van de rivier, het gewas, de hemel en van de moeders
de priesters die hier verzamelden, waren allang verdreven
–
Ieder die een verroeste spijker in de ceder sloeg
met een zwarte steen, kon genezen, een wens doen
ik wenste dat mijn benen door de wereld konden flaneren
ik kuste de stam, zijn wortels, de aarde waarop hij stond
Die nacht toen mijn vader sliep onder de heilige boom
daalde een witte engel naar beneden met een kapmes
kapte de lamme benen van mijn lichaam
ik zag het gebeuren, voelde geen enkele pijn
haar hemelse witte vleugels zaten onder het rode bloed
zij boog naar voren kuste mijn lippen
Mijn benen stonden op begonnen te lopen
stap voor stap daalden ze de wereld binnen
Toen mijn vader de volgende ochtend wakker werd
was ik doodgebloed, in mijn hand een kapmes
Zo kwam mijn wens uit, ik was nu een man
––
– Ali Şerik
