Een parel van een essay over de poëzie van Guy van Hoof

Een parel van een essay over de poëzie van Guy van Hoof
Links van mij ligt het essay van Nicole Van Overstraeten De dagen zijn huiveringwekkend mooi over de poëzie van Guy van Hoof.
Na het essay Dichter zonder kroon (van mijn hand, uitgegeven door De Gebeten Hond, Harelbeke, 2001) en Woord en daad van Guy van Hoof (Rik Wouters, 2005) verscheen nummer drie. Indrukwekkend!
Of toch niet, indien je weet dat Van Hoof een van de betere dichters is van de Lage Landen bij de zee. Dat doet er mij aan denken dat hij (nog) geen lid is van het Vlaams-Nederlands dichtersgenootschap “De 5 Meester-dichters”. Bij dezen, Guy, nodig ik jou uit.
Ik ken Van Hoof al een leven lang, een halve eeuw, die wij samen opvulden met wijlen kunstschilder Marcel Coolsaet uit Wevelgem. Met diezelfde Coolsaet richtte ik in 1970 het tijdschrift “Boulevard” op. Coolsaet-Deleu-Van Hoof een decennium lang een enthousiast trio.
Allerlei omstandigheden, vooral door werksituaties, dreven ons uit elkaar, niet uit onze gedachten, maar in afstand en samenwerking. Ik verzeilde als directeur en kabinetsattaché van Vlaams minister van Onderwijs in een andere wereld. Een wereld van gestudeerden die naar rato van hun jaren studie minder lazen of geïnteresseerd waren in literatuur, zeker niet in de Nederlandstalige. Soit.
Van Hoof onderhield verder contact met Coolsaet en schreef over hem een mooie monografie.
Het contact tussen Van Hoof en mij was en is veeleer sporadisch. Een klein jaar geleden hadden wij een gesprek/interview dat moest dienen als voer voor een bijdrage voor een of ander literair tijdschrift. Maar tot op vandaag heb ik daar niets van gemerkt, tenzij het mij is ontgaan.
In een bondig essay weet Van Overstraeten heel goed de dichter Guy van Hoof te beelden: romantische tristesse, existentieel angstig, maatschappelijk betrokken, dromerig, rusteloos en wispelturig.
Zijn poëzie is daar het resultaat van, de symbiose. Hij schrijft “intrigerende verzen”, zegt Van Overstraeten. Filmisch, rustige observaties, waarin mensen een eindeloze rol vertolken. Maar er is meer: de dichter is tegelijk buitenstaander en personage.
Met Jan van Nijlen voelt Van Hoof zich verwant, zelfs in die mate dat hij hem beschouwt als zijn dubbelganger.
Het was Van Nijlen niet
die ik voorbij zag gaan.
Het was zijn dubbelganger die,
breed de laan uitliep.
Van Nijlen en Van Hoof delen eenvoud en een schijnbare vanzelfsprekendheid. Melancholisch? Ja en ook ironie en zelfspot.
Van Hoof “herinnert zich een droom te zijn, geen been om op te staan.” Dat lijkt mij een cruciale omschrijving. Wie altijd droomt, leeft niet echt, tenzij hij een dramatisch personage vertolkt. Beweer ik nu dat Van Hoof doet alsof (to fake)? Helemaal niet: zijn personage intrigeert mij, ik stel vast dat hij niet gelooft in zichzelf, misschien omdat hij niet bereikt wat hij het meest begeert? Aandacht, succes.
Zijn poëzie heeft veel weg van theater, absurdistisch theater, waar tijd en identiteit vaag en dubbelzinnig zijn.
Van Overstraeten heeft overschot van gelijk als zij schrijft dat Van Hoof een personage is uit het theater. Het lijkt of de persoon Van Hoof loskomt van zijn lichaam en een personage wordt, een acteur op reis.
Guy van Hoof is een stadsdichter en ook een stadsmens. Ik herinner mij nog, vele jaren geleden, dat hij mij vroeg waarom ik De Moeren zo vaak als decorum gebruikte voor mijn poëzie. Ik nodigde hem uit en samen reden wij door De Moeren. Na lang stilzwijgen zei hij: “Er is hier niets.” Toen ik hem antwoordde dat het precies daarom was dat ik van het landschap hield, glimlachte hij meewarig. “Niets stoort mij hier, ik zie zo ver tot waar mijn gezichtsvermogen het mij toelaat. Ik voel mij hier niet bedreigd,” gaf ik hem nog mee.
Van Hoof schreef gedichten over hoofdstad Brussel, Florence, stadspark Antwerpen, Praag en Parijs. Hij beschrijft graag de barre, desolate eenzaamheid die gelinkt wordt aan grootstedelijkheid en reikt de lezer een charmant plekje aan.
Wat je bij hem niet zou verwachten is “dit ondoorgrondelijke landschap van groen en riet”. Vijftien natuurgedichten bij grafisch werk van Lieve Pettens, over de Oude Landen, een natuurgebied in de omgeving van Ekeren. Neem het voor een uitgewerkt voorbeeld van “een charmant plekje”. Eindelijk beseft de dichter dat er ook nog een mysterieus leven bestaat buiten de stad.
Vooraleer Van Overstraeten haar essay afrondt, – een essay dat mij om velerlei redenen heeft bekoord: kleinschalig maar doordacht, onvermoede diepgang in weinig woorden die zoveel gevoelens omvat, – schenkt zij aandacht aan Van Hoofs engagement.
Het is mij al lang duidelijk dat Van Hoof ambigu is (antifascist, dat zeker), maar toch stevig sociaal en politiek georiënteerd. Ik durf niet schrijven dat hij is wat de omgeving van hem heeft gemaakt. Of toch: zijn verleden, zijn afkomst, het milieu sijpelen vaker door in zijn poëzie. Hij is links indien ik de sporen van een soort klassenbewustzijn hiervoor als bewijs gebruik.
Soit! Zijn beste bundels blijven voor mij De wetten van Copernicus (1988) en Bestand (1993). Ik snuif er met graagte de linkse politieke ideeën op, zijn humane reflex, zijn aversie voor consumerisme (het nevelgordijn om het volk af te leiden).
Waarom is het leven dan zo huiveringwekkend mooi? Is dat een paradox, of een aandachttrekker? Van Hoof schrijft toch over het kleine, fragiele, het menselijke, over de tristesse en de ontgoochelingen waarvan hij met moeite herstelt. Huiveringwekkend mooi? Zijn mysterieuze glimlach? Of gaat het alleen over woorden? Om de woorden zelf? Denkt Van Hoof dat hij het best blijft bovendrijven, want als hij onder de golven duikt, zou hij kunnen verdrinken.
Nicole Van Overstraeten schreef een parel van een essay: zonder omhaal, to the point, met een licht badinerende pen legt zij de gevoeligheden van de dichter bloot, geen clichés, maar doordachte bemerkingen.
Ik ga volmondig met haar akkoord als zij schrijft dat Guy van Hoof “een verleidelijke melancholicus is en ook levensgenieter”.
Thierry Deleu
Nicole Van Overstraeten, De dagen zijn huiveringwekkend mooi, uitgave VKH- Vriendenkring Kunst Houtland, Torhout, 2012
Guy van Hoof, volgens Thierry Deleu een van de betere dichters van de Lage Landen bij de zee.
Guy van Hoof, volgens Thierry Deleu een van de betere dichters van de Lage Landen bij de zee.
Door Thierry Deleu
Oostduinkerke – Links van mij ligt het essay van Nicole Van Overstraeten De dagen zijn huiveringwekkend mooi over de poëzie van Guy van Hoof. Na het essay Dichter zonder kroon (van mijn hand, uitgegeven door De Gebeten Hond, Harelbeke, 2001) en Woord en daad van Guy van Hoof (Rik Wouters, 2005) verscheen nummer drie. Indrukwekkend!
Of toch niet, indien je weet dat Van Hoof een van de betere dichters is van de Lage Landen bij de zee. Dat doet er mij aan denken dat hij (nog) geen lid is van het Vlaams-Nederlands dichtersgenootschap “De 5 Meester-dichters”. Bij dezen, Guy, nodig ik jou uit.
Ik ken Van Hoof al een leven lang, een halve eeuw, die wij samen opvulden met wijlen kunstschilder Marcel Coolsaet uit Wevelgem. Met diezelfde Coolsaet richtte ik in 1970 het tijdschrift “Boulevard” op. Coolsaet-Deleu-Van Hoof een decennium lang een enthousiast trio.
Allerlei omstandigheden, vooral door werksituaties, dreven ons uit elkaar, niet uit onze gedachten, maar in afstand en samenwerking. Ik verzeilde als directeur en kabinetsattaché van Vlaams minister van Onderwijs in een andere wereld. Een wereld van gestudeerden die naar rato van hun jaren studie minder lazen of geïnteresseerd waren in literatuur, zeker niet in de Nederlandstalige. Soit.
Van Hoof onderhield verder contact met Coolsaet en schreef over hem een mooie monografie.
Het contact tussen Van Hoof en mij was en is veeleer sporadisch. Een klein jaar geleden hadden wij een gesprek/interview dat moest dienen als voer voor een bijdrage voor een of ander literair tijdschrift. Maar tot op vandaag heb ik daar niets van gemerkt, tenzij het mij is ontgaan.
In een bondig essay weet Van Overstraeten heel goed de dichter Guy van Hoof te beelden: romantische tristesse, existentieel angstig, maatschappelijk betrokken, dromerig, rusteloos en wispelturig.
Zijn poëzie is daar het resultaat van, de symbiose. Hij schrijft “intrigerende verzen”, zegt Van Overstraeten. Filmisch, rustige observaties, waarin mensen een eindeloze rol vertolken. Maar er is meer: de dichter is tegelijk buitenstaander en personage.
Met Jan van Nijlen voelt Van Hoof zich verwant, zelfs in die mate dat hij hem beschouwt als zijn dubbelganger.
Het was Van Nijlen niet
die ik voorbij zag gaan.
Het was zijn dubbelganger die,
breed de laan uitliep.
Van Nijlen en Van Hoof delen eenvoud en een schijnbare vanzelfsprekendheid. Melancholisch? Ja en ook ironie en zelfspot.
Van Hoof “herinnert zich een droom te zijn, geen been om op te staan.” Dat lijkt mij een cruciale omschrijving. Wie altijd droomt, leeft niet echt, tenzij hij een dramatisch personage vertolkt. Beweer ik nu dat Van Hoof doet alsof (to fake)? Helemaal niet: zijn personage intrigeert mij, ik stel vast dat hij niet gelooft in zichzelf, misschien omdat hij niet bereikt wat hij het meest begeert? Aandacht, succes.
Zijn poëzie heeft veel weg van theater, absurdistisch theater, waar tijd en identiteit vaag en dubbelzinnig zijn.
Van Overstraeten heeft overschot van gelijk als zij schrijft dat Van Hoof een personage is uit het theater. Het lijkt of de persoon Van Hoof loskomt van zijn lichaam en een personage wordt, een acteur op reis.
Guy van Hoof is een stadsdichter en ook een stadsmens. Ik herinner mij nog, vele jaren geleden, dat hij mij vroeg waarom ik De Moeren zo vaak als decorum gebruikte voor mijn poëzie. Ik nodigde hem uit en samen reden wij door De Moeren. Na lang stilzwijgen zei hij: “Er is hier niets.” Toen ik hem antwoordde dat het precies daarom was dat ik van het landschap hield, glimlachte hij meewarig. “Niets stoort mij hier, ik zie zo ver tot waar mijn gezichtsvermogen het mij toelaat. Ik voel mij hier niet bedreigd,” gaf ik hem nog mee.
Van Hoof schreef gedichten over hoofdstad Brussel, Florence, stadspark Antwerpen, Praag en Parijs. Hij beschrijft graag de barre, desolate eenzaamheid die gelinkt wordt aan grootstedelijkheid en reikt de lezer een charmant plekje aan.
Wat je bij hem niet zou verwachten is “dit ondoorgrondelijke landschap van groen en riet”. Vijftien natuurgedichten bij grafisch werk van Lieve Pettens, over de Oude Landen, een natuurgebied in de omgeving van Ekeren. Neem het voor een uitgewerkt voorbeeld van “een charmant plekje”. Eindelijk beseft de dichter dat er ook nog een mysterieus leven bestaat buiten de stad.
Vooraleer Van Overstraeten haar essay afrondt, – een essay dat mij om velerlei redenen heeft bekoord: kleinschalig maar doordacht, onvermoede diepgang in weinig woorden die zoveel gevoelens omvat, – schenkt zij aandacht aan Van Hoofs engagement.
Het is mij al lang duidelijk dat Van Hoof ambigu is (antifascist, dat zeker), maar toch stevig sociaal en politiek georiënteerd. Ik durf niet schrijven dat hij is wat de omgeving van hem heeft gemaakt. Of toch: zijn verleden, zijn afkomst, het milieu sijpelen vaker door in zijn poëzie. Hij is links indien ik de sporen van een soort klassenbewustzijn hiervoor als bewijs gebruik.
Soit! Zijn beste bundels blijven voor mij De wetten van Copernicus (1988) en Bestand (1993). Ik snuif er met graagte de linkse politieke ideeën op, zijn humane reflex, zijn aversie voor consumerisme (het nevelgordijn om het volk af te leiden).
Waarom is het leven dan zo huiveringwekkend mooi? Is dat een paradox, of een aandachttrekker? Van Hoof schrijft toch over het kleine, fragiele, het menselijke, over de tristesse en de ontgoochelingen waarvan hij met moeite herstelt. Huiveringwekkend mooi? Zijn mysterieuze glimlach? Of gaat het alleen over woorden? Om de woorden zelf? Denkt Van Hoof dat hij het best blijft bovendrijven, want als hij onder de golven duikt, zou hij kunnen verdrinken.
Nicole Van Overstraeten schreef een parel van een essay: zonder omhaal, to the point, met een licht badinerende pen legt zij de gevoeligheden van de dichter bloot, geen clichés, maar doordachte bemerkingen.
Ik ga volmondig met haar akkoord als zij schrijft dat Guy van Hoof “een verleidelijke melancholicus is en ook levensgenieter”.
—-
nicoleNicole Van Overstraeten, De dagen zijn huiveringwekkend mooi, uitgave VKH- Vriendenkring Kunst Houtland, Torhout, 2012